- kaart
- {{kaart}}{{/term}}1 [speelkaart] carte 〈v.〉(à jouer)2 [dun karton met gegevens] carte ⇒ 〈in kaartsysteem〉fiche 〈v.〉3 [toegangskaart] billet 〈m.〉4 [ansichtkaart] carte(postale)5 [blad met voorstelling van de aarde, hemel] carte ⇒ 〈van stad〉plan 〈m.〉6 [menukaart] menu 〈m.〉⇒ carte♦voorbeelden:1 een spel kaarten • un jeu de cartesde hoge kaarten • les hautes carteslage kaarten • basses cartesde kaart geven • distribuer les carteskaarten wassen • battre les cartes〈figuurlijk〉 alles op één kaart zetten • mettre tous ses oeufs dans le même panier2 〈sport en spel〉 een gele kaart • un carton jaunegroene kaart • carte verte〈sport en spel〉 de rode kaart • le carton rouge3 een kaart voor het concert • une place pour le concert5 een blinde kaart • une carte muettein kaart brengen • dresser la carte de; 〈figuurlijk〉 faire un tour d'horizon (de)een kaart van Europa • une carte de l'Europe〈figuurlijk〉 een stad van de kaart vegen • rayer une ville de la carte6 mag ik de kaart van u? • (garçon,) la carte, s'il vous plaît¶ dat is doorgestoken kaart • c'est un coup montédat is een haalbare kaart • c'est (tout à fait) réalisabledat is geen haalbare kaart • c'est irréalisableopen kaart spelen • jouer cartes sur tablehij speelt geen open kaart • il agit en-dessous〈figuurlijk〉 de kaarten zijn geschud • les jeux sont faitsde kaart leggen • tirer les cartes (à qn.)zijn kaarten op tafel leggen, blootleggen • abattre son jeude kaarten liggen nu anders • le vent a tournéiemand in de kaart kijken • connaître le dessous des cartes de qn.zich in de kaart laten kijken • ne pas savoir cacher son jeuzich niet in de kaart laten kijken • cacher son jeuiemand in de kaart spelen • faire le jeu de qn.van de kaart zijn • avoir perdu les pédales
Deens-Russisch woordenboek. 2015.